In gesprek met Anita Vinke over auto-immuun antistoffen bij bepaalde psychische aandoeningen

Anita Vinke is als promovenda verbonden aan de vakgroep Neurologie van het Maastricht UMC+. Haar begeleider is de neuroloog Rob Rouhl. Ze is o.a. betrokken bij het Psyantib onderzoek naar antistoffen tegen membraaneiwitten in de hersenen van patiënten met psychose. In haar onderzoek betrekt zij ook encefalitis- en epilepsiepatiënten met neurologische symptomen die antistoffen hebben tegen (hersen)eiwitten. 

Anita Vinke, een Brabantse uit de regio Helmond, heeft geneeskunde in Nijmegen gestudeerd. Ze kwam er al snel achter dat ze neurologie wilde doen en was bij deze keuze vooral geïnspireerd door de stimulerende colleges van neuroloog dr. Hennie Schoonderwaldt. De opleiding tot neuroloog in Maastricht duurt ongeveer 5½ jaar, waarvan ze nog een kleine twee jaar moet doen. Intussen is ze nu aan het eind van het tweede jaar van haar promotie onderzoek. Ze vertelt hoe de belangstelling voor haar onderwerp is gewekt. In het Psyantib onderzoek wordt via hersenvocht een test gedaan op de aanwezigheid van bepaalde antistoffen tegen neurale eiwitten (antigenen) in de hersenen.  Hoe gaat dit? Nadat Anita een proefpersoon neurologisch heeft onderzocht, neemt ze bloed af via een armprik. Als de proefpersoon daar geen bezwaar tegen heeft, neemt ze daarnaast met een speciale naald (een zogenaamde niet traumatische naald) via een ruggenprik hersenvocht af. 

In het Psyantib onderzoek hebben nu 54 proefpersonen meegedaan en van ongeveer een derde hiervan heeft Anita hersenvocht kunnen afnemen. Veel proefpersonen zien wat op tegen de ruggenprik en het is in het onderzoek dan ook facultatief. Ook zonder de ruggenprik kunnen mensen dus gewoon meedoen met het neurologisch onderzoek, het invullen van de vragenlijsten en het geven van bloed via een armprik.

Bij een kleine groep van neuro psychiatrische patiënten zijn antistoffen gevonden tegen GAD (glutamaat decarboxylase). Dit enzym is verantwoordelijk voor de synthese van GABA (gamma-aminoboterzuur), een neurotransmitter die in de hersenen zenuwsignalen afremt. Antistoffen tegen GAD zijn gevonden bij patiënten met limbische encefalitis, epilepsie en cerebellaire ataxie, terwijl er ook een associatie is met diabetes type 1. Een interessante vondst in het onderzoek van Anita is dat bij patiënten met antistoffen tegen GAD geen psychiatrische symptomen worden gezien. Wel hebben alle GAD positieve patiënten epileptische symptomen en heeft de helft van hen diabetes type 1. Vorig jaar is dit onderzoek gepubliceerd in een artikel in Epilepsy & Behavior, waarvan Anita de eerste auteur is.

Anita neemt ook deel aan een epilepsiestudie in samenwerking met Rotterdam en Utrecht. Het betreft hier patiënten die ondanks meerdere medicijnen voor epilepsie toch aanvallen blijven houden en in aanmerking komen voor epilepsie-chirurgie. Bij deze groep patiënten wordt gekeken hoe vaak antistoffen voorkomen en of het bestaan van deze antistoffen de uitkomst van de epilepsiechirurgie beïnvloedt. Dit is een fascinerend onderwerp, omdat hier de mogelijkheid bestaat dat deze patiënten auto-immuun antistoffen hebben ontwikkeld tegen neuronen.

Auto-immuun encefalitis is een aandoening, waarbij antistoffen tegen enkele hersenreceptoren en/of ionenkanalen leiden tot onder meer verlies van cognitieve eigenschappen en het optreden van psychiatrische symptomen al dan niet gepaard gaande met epileptische verschijnselen.

Interessant is ook het antifosfolipidensyndroom.  Dit betreft eveneens een auto-immuunaandoening waarbij antistoffen tegen cardiolipines circuleren met daarbij stollingsproblemen die een verhoogde kans geven op een hartinfarct, longembolie en een herseninfarct. Ook lijken deze antistoffen te zijn betrokken bij miskramen, vroeggeboorte en zwangerschapsvergiftigingen. Regelmatig hebben patiënten met het antifosfolipiden syndroom ook neuropsychiatrische klachten die niet door de stollingsproblemen kunnen worden verklaard. Daarom is Anita samen met de immunologie gestart met een onderzoek om deze patiënten beter in beeld te krijgen.

Anita vertelt enthousiast dat het vooral de interactie met de patiënt is dat het onderzoek zo boeiend maakt. De verhalen die ze hoort in de spreekkamer over het dagelijkse leven van de patiënten geeft veel aanknopingspunten voor het onderzoek. Zo zijn er reeds meerdere patiënten aan het licht gekomen met klachten van bijvoorbeeld epilepsie waarbij het bloed wetenschappelijk is onderzocht en waaruit uiteindelijk blijkt dat er sprake is van een auto-immuun encefalitis. Deze patiënten worden door Anita gezien, gediagnosticeerd en uiteindelijk wordt een andere behandeling ingesteld. Hier gaat het wetenschappelijk onderzoek hand in hand met de klinische praktijk.

Tot slot krijgt Anita de vraag wat ze later wil gaan doen met de specialisatie neurologie. Ja, ze wil wel graag onderzoek blijven doen, maar wil daarbij in geen geval de patiëntenzorg kwijtraken. Dat mag nooit op de achtergrond komen, vindt ze. Ze heeft in principe de voorkeur voor het werken in een academisch ziekenhuis, maar dat is in de praktijk niet zo gemakkelijk te realiseren. Aan het eind van dit gesprek laat Anita weten dat ze binnenkort met zwangerschapsverlof gaat: ze verwacht haar tweede kind in september!

Sluit de enquête